In Nederland kennen we een Staten-Generaal die is verdeeld over twee kamers. De Eerste Kamer werd in 1815 gevormd op verzoek van de Zuidelijke Nederlanden die graag een plaats in het parlement wilden voor de adelheren en vrouwen. Deze regeling werd door de Noordelijke Nederlanden goedgekeurd en zo werd de Staten-Generaal gesplitst in de Eerste en Tweede Kamer. Wel werd afgesproken dat de Eerste Kamer toegankelijk was voor allen, dus niet uitsluitend voor adelheren en vrouwen.
De Eerste Kamer telt in totaal 75 kamer leden. Dit is precies de helft van het aantal Kamerleden dat de tweede kamer telt. De Eerste Kamer is naast de Tweede Kamer medewetgever. Dit betekent dat nadat de Tweede Kamer een wetsvoorstel heeft aangenomen, de Eerste Kamer dit wetsvoorstel nog goed moet keuren. Waarin de Eerste Kamer verschilt met de Tweede Kamer is dat de Eerste Kamer wetsvoorstellen niet meer mag wijzigen en heeft de Eerste Kamer geen recht van initiatief. Dit betekent dat de Eerste Kamer zelf geen rechtstreekse wetsvoorstellen mag doen maar wetsvoorstellen alleen mogen keuren. Het recht van initiatief is dus alleen weggelegd voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Eerste Kamerleden vergaderen slechts een aantal keren per week. Om precies te zijn een a twee keer per week. De Eerste Kamerleden zijn mensen met een hoog genoten studie en hoge status in zijn of haar vakgebied. Daardoor bestaat de Eerste Kamer veelal uit hoogleraren, rechters, advocaten, burgemeesters en voorzitters van verschillende adviescolleges. De Kamerleden van de Eerste Kamer behoren wel lid te zijn van een politieke partij doordat net zoals bij de Tweede Kamer de zitplaatsen worden verdeeld over het aantal zetels dat bij verkiezingen is 'gewonnen'.